22 februari 2022

Update wetsvoorstel franchise: de beëindiging van de franchisesamenwerking (3)

In december 2018 is een wetsvoorstel franchise gepresenteerd. Inmiddels kreeg het wetsvoorstel een positief advies gekregen van de Raad van State. Staatssecretaris Mona Keijzer van Economische Zaken en Klimaat en minister Sander Dekker (voor Rechtsbescherming) stuurden het wetsvoorstel op dinsdag 11 februari 2020 naar de Tweede Kamer. In vier delen bespreken Pieter van Deurzen en Thomas Timmers de inhoud van het wetsvoorstel. In deel drie: de beëindiging van de franchisesamenwerking.

De vier onderdelen

Onderdeel drie: de beëindiging van de franchisesamenwerking

In het voorstel is de (algemene) verplichting opgenomen om een regeling te treffen voor goodwill in het geval van overname van een franchiseonderneming en een kader voor de toelaatbare afspraken omtrent non-concurrentiebedingen. In beide gevallen geldt contractvrijheid voor de concrete uitwerking van deze afspraken.

Non-concurrentiebeding

Post-contractuele non-concurrentiebedingen, waarbij de franchisenemer wordt beperkt om na afloop van de franchiserelatie bepaalde activiteiten uit te oefenen, zijn soms veel ruimer geformuleerd dan noodzakelijk zou zijn voor de bescherming van de knowhow binnen de franchiseformule.

Volgens het wetsvoorstel zijn dergelijke bedingen slechts geldig indien het op schrift is gesteld, de beperking tot uitoefening van werkzaamheden enkel betrekking heeft op goederen of diensten die concurreren met de goederen of diensten waarop de franchiseovereenkomst betrekking heeft. Ook dient de beperking onmisbaar te zijn om de door de franchisegever aan de franchisenemer overgedragen knowhow te beschermen. De duur van een non-concurrentiebeding mag niet langer zijn dan één jaar na afloop van de franchiseovereenkomst. Daarnaast mag de geografische reikwijdte niet ruimer zijn dan het gebied waarbinnen de franchisenemer de franchiseformule op grond van de betreffende franchiseovereenkomst heeft geëxploiteerd (artikel 7:920 lid 2 BW).

Goodwill

In het wetsvoorstel is opgenomen dat de franchisenemer recht heeft op opgebouwde goodwill, voor zover die in redelijkheid aan de franchisenemer toe te rekenen is. Dit is dus geen goodwill die voortvloeit uit de formule zelf. De franchiseovereenkomst dient in ieder geval te bepalen of er een goodwill aanwezig is, wat de omvang daarvan is en hoe deze wordt vastgesteld (artikel 7:921 lid 1 BW).

Het recht op goodwill betreft de situatie dat de franchisegever, voor zichzelf of met het oog op overdracht aan een nieuwe franchisenemer, de franchiseonderneming overneemt. Neemt een nieuwe franchisenemer de zaak van de vertrekkende franchisenemer over, dan maakt goodwill impliciet of expliciet deel uit van de overnameprijs die tussen deze partijen bedongen wordt.

Denk vooruit

Volgende keer: het overleg tussen franchisegever en zijn franchisenemers
Heeft u vragen naar aanleiding van het wetsvoorstel? Neem vrijblijvend contact op met Pieter van Deurzen of Thomas Timmers.

Auteur
Mr. P.J.B. (Pieter) van Deurzen

Advocaat & Managing partner

Bel Pieter van Deurzen