01 oktober 2020

Verplicht de AVG tot het anonimiseren van persoonsgegevens in processtukken?

Een in de praktijk veel voorkomende vraag is of de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van een bestuursorgaan verlangt dat persoonsgegevens in processtukken worden geanonimiseerd voorafgaand aan toezending aan procespartijen en de rechtbank. Deze vraag komt in de jurisprudentie echter nauwelijks aan de orde. Wel wordt geregeld geprocedeerd over de vraag of op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheimhouding van stukken met daarin persoonsgegevens gerechtvaardigd is (beperkte kennisneming).

Geheimhouding artikel 8:29 Awb

In sommige gevallen zien belanghebbenden, zoals de indieners van een verzoek om handhaving, graag dat hun identiteit geheim blijft voor de overtreder. Als in dergelijke gevallen geprocedeerd wordt en de op de zaak betrekking hebbende stukken moeten worden ingediend, rijst de vraag of de identiteit (de persoonsgegevens) van de verzoeker in stukken geheim kan worden gehouden. Op grond van artikel 8:29 van de Awb kan de rechtbank worden verzocht om toepassing van geheimhouding. Toewijzing van een dergelijk verzoek heeft tot gevolg dat alleen de rechtbank kennis neemt van (informatie in) de op de zaak betrekking hebbende stukken waarop het verzoek betrekking heeft.

ECLI:NL:RBOVE:2020:2919

In de uitspraak van de geheimhoudingskamer van de rechtbank Overijssel van 2 september 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:2919, had een verzoeker om handhaving het bestuursorgaan gevraagd om anoniem te blijven. Het bestuursorgaan verzocht de rechtbank om geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb en verwees daarbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY6703. In die uitspraak ging het om een verzoek tot openbaarmaking van een handhavingsverzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur en oordeelde de Afdeling dat de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van verzoeker zwaarder diende te wegen dan het belang van openbaarmaking. De rechtbank stelt onder verwijzing naar de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1367, dat artikel 8:29 van de Awb een afweging vergt van enerzijds het belang dat partijen over dezelfde informatie beschikken en anderzijds het belang dat bij afwijzing van het verzoek om geheimhouding onevenredig geschaad kan worden. Nu geheimhouding een beperking oplevert van het recht op gelijke proceskansen, worden door de Afdeling hoge eisen gesteld aan de motivering van een dergelijk verzoek. Omdat het onderhavige verzoek niet onderbouwd is, is volgens de rechtbank geen sprake van gelijke feiten en omstandigheden als in de uitspraak die door het bestuursorgaan was aangehaald. De rechtbank overweegt dat in het algemeen geen reden wordt gezien voor geheimhouding van de NAW-gegevens van degene die een verzoek om handhaving indient. Geheimhouding hiervan zou immers in strijd komen met het bij eisers aanwezige verdedigingsbelang en het beginsel van fair-play. Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat geheimhouding toch aangewezen is, maar daarvan is de rechtbank in het onderhavige geval niet gebleken.

ECLI:NL:RBROT:2018:7943

De rechter-commissaris van de rechtbank Rotterdam boog zich over een verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op grond van artikel 8:29 van de Awb. Het college had onder verwijzing naar de AVG verzocht om geheimhouding van de persoonsgegevens van vergunninghouders, eiser en de indieners van zienswijzen. De rechtbank komt in de uitspraak van 27 augustus 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:7943) tot de conclusie dat in de AVG geen gewichtige reden in de zin van artikel 8:29 van de Awb kan worden gevonden voor het onthouden van de genoemde gegevens aan de indiener van het beroep of een derde belanghebbende (bijvoorbeeld een vergunninghouder of degene tegen wie handhavend wordt opgetreden). Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een bestuursorgaan op grond van artikel 8:42 van de Awb verplicht is om de op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen en dat sprake is van een wettelijke verplichting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder c, van de AVG. Zonder nadere toelichting concludeert de rechtbank dat de verwerking voldoet aan het bepaalde in artikel 5 en 6 van de AVG.

Ook al is er geen strijd met de AVG moet volgens de rechtbank worden getoetst of er sprake is van zwaarwichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb. Volgens de rechtbank bestaan er aan de kant van procesdeelnemers in het algemeen zwaarwegende belangen bij kennisneming van de meest essentiële gegevens van de aanvrager, de verzoeker om handhavend optreden, de indiener van een zienswijze of de indiener van een bezwaar/administratief beroep. In de uitspraak worden enkele voorbeelden van die belangen genoemd, te weten:

  • het bij een last onder dwangsom kunnen onderzoeken van de gestelde ondervonden overlast;
  • de vraag of een indiener van het beroep wel zienswijzen heeft ingediend of bezwaar heeft gemaakt;
  • het opwerpen van gronden in het kader van het relativiteitsbeginsel;
  • het kunnen onderzoeken van de vraag of een indiener van een zienswijze/bezwaar belanghebbende is; en – in het algemeen – het zich bij een belastend besluit effectief kunnen verdedigen (het verdedigingsbeginsel).

Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van het privacybelang van de bedoelde personen ten aanzien van essentiële gegevens (naam en adres) die zijn opgenomen in de op de zaak betrekking hebbende stukken, geen sprake is van zwaarwichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb. Dit kan in zeer bijzondere omstandigheden anders zijn, maar aangegeven wordt dat die hier niet spelen. Tot slot wijst de rechtbank erop dat de conclusie dat geen sprake is van zwaarwichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb niet geldt voor niet-essentiële gegevens. Onder niet-essentiële gegevens verstaat de rechtbank ‘telefoonnummer, e-mailadres, enz.’. Van die gegevens kan volgens de rechtbank op voorhand worden aangenomen dat er geen wezenlijk belang van kennisneming daarvan voor de andere partijen is.

Conclusie

De AVG verlangt niet dat bij het overleggen van de op de zaak betrekking hebbende stukken persoonsgegevens van de indieners van stukken worden geanonimiseerd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan de geheimhouding van de NAW-gegevens (essentiële gegevens) van belanghebbenden op grond van artikel 8:29 van de Awb gerechtvaardigd worden geacht.

Contact

Voor vragen kunt u contact opnemen met Anke van de Laar of een van onze andere specialisten van het Team Overheid. Zij staan u graag te woord.

Auteur
Mr. A.M. (Anke) van de Laar

Advocaat & Partner

Bel Anke van de Laar